Kinderen spelen graag buiten, met de tenen in de modder en handen in het zand. Spelen is belangrijk voor de fysieke en mentale en sociale ontwikkeling van kinderen. Vooral buitenspelen lijkt van grote waarde te zijn. Studies laten zien dat opgroeien in een groene omgeving beter is voor de cognitieve functie van kinderen (Wells 2000). Daarnaast hebben kinderen die minder buiten spelen een hoger risico op overgewicht, obesitas en ADHD (Kimbell 2009).
Ongeorganiseerd spelen, dus niet in verenigingsverband of in spelvorm, is enorm belangrijk en het is geëvolueerd gedrag dat we ook zien in vele andere diersoorten. Vooral bij primaten zoals chimpansees zien we veel overeenkomsten met het speelgedrag van mensenkinderen. In dit artikel bekijken we speelgedrag nader aan de hand van de evolutie, zoeken we naar de overeenkomsten en verschillen tussen dierlijk en menselijk speelgedrag en verkennen we het belang van spelen voor de ontwikkeling van een kind.
Spelen wordt door allerlei verschillende onderzoeksrichtingen bestudeerd, van biologen tot gedragswetenschappers, sociologen en antropologen. Elk met een eigen invalshoek en onderzoeksvraag. Wilson (1975), de grondlegger van de sociobiologie, noemde de studie over speelgedrag zelfs een van de belangrijkste onderzoeksthema’s in de sociobiologie. Sociobiologie houdt zich bezig met onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van sociaal gedrag bij dieren, inclusief de mens. Speelgedrag is zo fascinerend voor veel onderzoekers omdat het in veel soorten dieren voorkomt maar geen direct voordeel oplevert voor het individu of de groep. Waarom is spelen dan toch zo belangrijk voor de langere termijn?
Observatie, verkenning en spelen zijn de belangrijkste leermethodes voor jonge dieren en kinderen. Door te spelen ontwikkelen ze onder andere nieuwe motorische, sociale en psychologische vaardigheden. Omdat het bespreken van alle aspecten van de ontwikkeling door spelen helaas te veelomvattend is, beperken we ons tot een aantal wetenswaardige onderwerpen.
De duur van de kindertijd is een maat voor de complexiteit van de leefomgeving van het dier. Een lange kindertijd ondersteunt de fysieke en mentale ontwikkeling, hierdoor ontstaat flexibiliteit om aanpassingen te kunnen maken aan verschillende leefomgevingen. Mentale en fysieke aanpassingen ontstaan door het leren kennen van de nieuwe omgeving door observatie, verkenning en spel (Pellegrini 2007).
Tijdens het spelen komt het dier of kind binnen zijn veilige omgeving in relatief nieuwe of onzekere situaties terecht. Dit biedt kansen voor innovatie op het gebied van gedrag en motorische vaardigheden. Het opzoeken van fysieke uitdagingen wordt gezien in zowel dieren als mensen waarbij door spelen de grenzen worden opgezocht van de fysieke mogelijkheden. Een van de evolutionaire theorieën is dat hierbij onder andere geoefend wordt voor gevaarlijke situaties waarbij in de vecht/vluchtreactie goede fysieke vaardigheden nodig zijn (Spinka 2001).
Jonge dieren en kinderen kiezen vaak een speelpartner van dezelfde leeftijd en lichaamsgrootte. Het hebben van een gelijkwaardige speelpartner is bevorderlijk voor de mate van fysiek spelen en dus voor de ontwikkelen van motorische vaardigheden. In het dierenrijk wordt gedacht dat dit belangrijk is om toekomstige rivalen te kunnen inschatten en om te oefenen voor sociale dominantie. Daarnaast spelen sociale vaardigheden een belangrijke rol bij het spelen met partners, jongen/kinderen leren namelijk het herkennen van de emotionele toestand door gezichtsuitdrukkingen bij speelpartners (Cordoni 2011).
Sociaal spelen begint bij de band tussen ouder en kind. Denk hierbij aan ‘kiekeboe’-spel en fysiek contact zoals het wiegen van de baby. Dit gedrag wordt zowel bij mensen als bij primaten zoals chimpansees gezien. De kwaliteit en kwantiteit van contact tussen kind en ouders is een belangrijke factor in de kwaliteit en hoeveelheid sociaal contact van het kind op latere leeftijd (Cordoni 2011).
Een theorie van de onderzoeker Spinka (2001) suggereert dat spelende dieren oefenen voor het echte leven door zichzelf in verschillende situaties neer te zetten. Het oefenen voor het echte leven wordt in mensen ook gezien bij het ‘doen alsof’-spel. Bij ‘doen alsof’ spelen kinderen vaak volwassenen rollen zoals vadertje en moedertje, of spelen bepaalde beroepen na. Dit heeft effect op de psychologische en sociale ontwikkeling (Pellegrini 2007).
Imitatiegedrag wordt bij veel dieren gezien, dieren imiteren gedrag van anderen als dit een duidelijk voordeel oplevert. Overimitatie en ‘doen alsof’-spel is uniek voor mensen en er wordt gesuggereerd dat dit een belangrijk onderdeel is van het ontstaan van de menselijke cultuur. Overimitatie is het imiteren van gedrag dat geen direct voordeel oplevert. Overimitatie en ‘doen alsof’ leren kinderen bijvoorbeeld rituelen en het omgaan met complexere gereedschappen (denk hierbij bijvoorbeeld aan het eten met bestek) (Nielsen 2012).
Het spreekt voor zich dat iedereen het beste wil voor zijn of haar kinderen. De laatste decennia lijken ouders hier soms in door te slaan (Bristow 2014). Onderzoek toont aan dat risicovol spelen normaal is en goed voor de ontwikkeling. Risicovol spelen is een manier om gevaar te leren herkennen, angst te overwinnen en lichamelijke behendigheid te leren. Van nature hebben jonge dieren en kinderen een goed risico-inschattingsvermogen. Het onthouden van risicovol spel aan kinderen kan zorgen voor een mismatch in angstperceptie, wat kan leiden tot psychopathologieën zoals hypofobie. Hypofobie is het gebrek aan angst en kan leiden tot (extreem) gevaarlijk gedrag in het latere leven (Sandseter 2011). Ongeorganiseerd spelen waarbij kinderen in een relatief veilige omgeving samen met andere kinderen hun gang kunnen gaan, kunnen ontdekken, hun inschattingsvermogen kunnen trainen en leren van goede en verkeerde inschattingen, ruzie kunnen maken en beslechten, vies en nat kunnen worden, is onmisbaar in de ontwikkeling.
Kinderen ontwikkelen dus belangrijke vaardigheden tijdens het spelen. Maar tegenwoordig verplaatst het spelen zich bij veel kinderen van buiten in de natuur naar binnen, of op veilige afgebakende speelterreinen. Toch is het belangrijk voor kinderen om te spelen in de natuur. Onderzoek laat namelijk zien dat kinderen die buiten kunnen spelen gelukkiger zijn en zich beter kunnen concentreren op taken. Bovendien zijn kinderen in de natuur actiever waardoor ze een betere fysieke ontwikkeling doormaken (Bento 2017).
Contact met de elementen is een belangrijk aspect van spelen in de natuur. In de natuur leren kinderen begrijpen hoe aarde voelt en werkt, hoe planten ruiken en beestjes lopen. Kinderen leren onder andere risico’s begrijpen en innovatief denken en werken. Denk ook bijvoorbeeld aan het bouwen van een zandkasteel waarbij zand in de eerste fase wordt ontdekt door het te voelen en vaak zelfs te proeven. Daarna begint het kind zandkastelen te bouwen en leert dat dit beter werkt met zand dat vochtig is. Dit is een voorbeeld van hoe kinderen spelenderwijs het ‘natuurlijk instinct’ ontwikkelen voor hoe stoffen zich gedragen (Wood 1993, Kahn 2002).
Naast de ontwikkeling is buiten spelen ook belangrijk voor de aanmaak van vitamine D. Zonlicht wordt in de huid aangemaakt onder invloed van de zon. Vitamine D is onder andere belangrijk voor de calciumstofwisseling dat belangrijk is in de aanmaak van sterke botten. In Nederland heeft 1 op de 3 kinderen een tekort aan vitamine D.
In de praktijk zien we dat kinderen meer binnen zijn, meer georganiseerde activiteiten beoefenen en uiteindelijk minder tijd hebben om ongemoeid buiten te kunnen spelen. Onderzoek laat zien dat vrijuit buiten spelen van groot belang is voor de fysieke en mentale ontwikkeling van kinderen. Kinderen die meer buiten spelen zijn gezonder en hebben minder kans op overgewicht. De rol van de ouders hierbij is ook erg belangrijk, onderzoek toont aan dat een fitte vader meer stimuleert om buiten te spelen en te sporten. Dit effect wordt niet alleen gezien op jonge leeftijd maar ook volwassenen met een fitte vader bleken een gezondere leefstijl aan te houden (Jose 2011).
Laat kinderen dus in de natuur spelen, vrijuit rennen, en klimmen, hutten bouwen en de elementen ontdekken. En vergeet niet, goed voorbeeld doet volgen. Dat ze tijdens het spelen soms huis-, tuin- en keuken verwondingen oplopen en pleisters nodig hebben is een onvermijdelijk onderdeel van de ontwikkeling. Probeer de balans te vinden tussen binnen- en buitenspelen, tussen georganiseerde activiteiten en vrij spelen, en tussen veiligheid en vrijheid zodat het kind zich optimaal kan ontwikkelen en de basis wordt gelegd voor een (latere) optimale gezondheid.
Bento, Gabriela, en Gisela Dias. ‘The Importance of Outdoor Play for Young Children’s Healthy Development’. Porto Biomedical Journal 2, nr. 5 (2017): 157–60. https://doi.org/10.1016/j.pbj.2017.03.003.
Bristow, Jennie. ‘The Double Bind of Parenting Culture: Helicopter Parents and Cotton Wool Kids’. In Parenting Culture Studies, onder redactie van Ellie Lee, Jennie Bristow, Charlotte Faircloth, en Jan Macvarish, 200–215. London: Palgrave Macmillan UK, 2014. https://doi.org/10.1057/9781137304612_10.
Cordoni, Giada, en Elisabetta Palagi. ‘Ontogenetic Trajectories of Chimpanzee Social Play: Similarities with Humans’. PLoS ONE 6, nr. 11 (2011). https://doi.org/10.1371/journal.pone.0027344.
Jose, Kim A., Leigh Blizzard, Terry Dwyer, Charlotte McKercher, en Alison J. Venn. ‘Childhood and Adolescent Predictors of Leisure Time Physical Activity during the Transition from Adolescence to Adulthood: A Population Based Cohort Study’. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity 8, nr. 1 (2011): 54. https://doi.org/10.1186/1479-5868-8-54.
Kahn, Peter H., en Stephen R. Kellert, red. Children and Nature: Psychological, Sociocultural, and Evolutionary Investigations. Cambridge, Mass: MIT Press, 2002.
Kimbell, Abigail, Andrea Schuhmann, en Hutch Brown. Discussion. ‘More kids in the woods: reconnecting Americans with nature’. Discussion, 2009. https://pubag.nal.usda.gov/download/48806/PDF.
Murgatroyd, Chris, en Dietmar Spengler. ‘Epigenetics of Early Child Development’. Frontiers in Psychiatry 2 (2011). https://doi.org/10.3389/fpsyt.2011.00016.
Nielsen, Mark. ‘Imitation, Pretend Play, and Childhood: Essential Elements in the Evolution of Human Culture?’ Journal of Comparative Psychology 126, nr. 2 (2012): 170–81. https://doi.org/10.1037/a0025168.
Pellegrini, Anthony D., Danielle Dupuis, en Peter K. Smith. ‘Play in Evolution and Development’. Developmental Review 27, nr. 2 (2007): 261–76. https://doi.org/10.1016/j.dr.2006.09.001.
Sandseter, Ellen Beate Hansen, en Leif Edward Ottesen Kennair. ‘Children’s Risky Play from an Evolutionary Perspective: The Anti-Phobic Effects of Thrilling Experiences’. Evolutionary Psychology 9, nr. 2 (2011): 147470491100900. https://doi.org/10.1177/147470491100900212.
Spinka, Marek, Ruth C. Newberry, en Marc Bekoff. ‘Mammalian Play: Training for the Unexpected’. The Quarterly Review of Biology 76, nr. 2 (2001): 141–68. https://doi.org/10.1086/393866.
Wells, Nancy M. ‘At Home with Nature: Effects of “Greenness” on Children’s Cognitive Functioning’. Environment and Behavior 32, nr. 6 (2000): 775–95. https://doi.org/10.1177/00139160021972793.
Wilson, Edward O. Sociobiology: The New Synthesis, Twenty-Fifth Anniversary Edition. Harvard University Press, 1975.
Wood, Denis. ‘Ground to Stand on: Some Notes on Kids’ Dirt Play’. Children’s Environments 10, nr. 1 (1993): 3–18.