Taurine is een zwavelhoudende aminozuur-achtige stof die een groot aantal functies vervult in het handhaven van de gezondheid. Het is een stofwisselingsproduct van de zwavelhoudende aminozuren cysteïne en methionine. Hoewel het vaak bij de categorie aminozuren wordt gerekend, is het eigenlijk geen echt aminozuur, omdat het op de plaats van de carboxylgroep een sulfonzuurgroep bevat en daardoor niet ingebouwd kan worden in eiwitstructuren.
Taurine werd lange tijd beschouwd als niet-essentieel omdat het in de lever kan worden aangemaakt uit de aminozuren methionine en cysteïne via drie mogelijke syntheseroutes die allen vitamine B6 nodig hebben. Echter, de laatste jaren wordt duidelijk dat er wel degelijk omstandigheden bestaan waarin taurine voor de mens essentieel is. In vergelijking met andere zoogdieren hebben mensen een relatief lage activiteit van het enzym dat een cruciale omzettingsstap verzorgt in de synthese van taurine. Mogelijk impliceert dit een bij mensen beperkte capaciteit om zelf taurine te synthetiseren. Bij stress of ziekte of bij jonge kinderen kan de synthese te weinig zijn om in de eigen behoefte te voorzien. De synthesecapaciteit van taurine verschilt ook tussen mannen en vrouwen, omdat het hormoon oestradiol de synthese van taurine in de lever remt. Bij dieren blijken vrouwtjes lagere concentraties te hebben van cruciale enzymen in de taurinesynthese. Tevens zijn bij hen de gevolgen van taurinedeficiëntie groter.
In het lichaam worden de hoogste concentraties taurine aangetroffen in immuuncellen (neutrofiele granulocyten) en in de retina. De grootste lichaamsvoorraden bevinden zich in de skeletspieren en de hartspier.
Taurine komt in hoge concentraties in rode algen (geen bruine of groene!) voor, maar is verder vrijwel alleen in dierlijke producten aanwezig. In veel dieren (waaronder de mens) is het één van de meest voorkomende organische bestanddelen met een laag moleculair gewicht. Een menselijk lichaam van 70 kg bevat circa 70 gram taurine.
De inname van taurine via de voeding ligt tussen de 0 en 400 mg per dag, en is sterk afhankelijk van de individuele voedingsgewoonten. Veganisten nemen geen taurine met de voeding op, terwijl mensen die een vis en zeevruchtenrijke voeding eten de meeste taurine binnenkrijgen.
Taurine wordt zeer goed geabsorbeerd. De absorptie van taurine vindt voor het overgrote deel plaats via het aminozurentransportsysteem in de dunne darm. Via de poortader komt het vervolgens in de lever terecht, alwaar het via de bloedsomloop naar de rest van het lichaam wordt getransporteerd. Daar wordt het de cel in getransporteerd.
Voedingsbronnen van taurine zijn vlees en zeevoedsel, vooral schelpdieren zoals mosselen, kokkels en oesters. Diegenen die dit voedsel niet regelmatig eten (zoals vegetariërs) lopen het risico taurine-deficiëntie op te lopen wanneer zij uit de voeding niet voldoende methionine en cysteïne weten te halen, twee belangrijke bouwstoffen van taurine. Melkproducten bevatten slechts weinig taurine, eieren vrijwel geen.
Diabetici hebben vaak lagere taurinespiegels. Primaire taurinedeficiënties zijn gevonden bij veganisten en diabetici, maar sub-optimale taurineniveaus komen bij veel meer mensen voor, met name in tijden van fysieke of emotionele stress of ziekte.
Uitscheiding van taurine vindt plaats via de urine. In een periode van taurinetekort echter wordt de meeste taurine vanuit de primaire urine weer gereabsorbeerd om te grote verliezen te voorkomen. Taurine kan ook worden uitgescheiden via de gal, waar het gebonden wordt aan galzuren. Zinkdeficiëntie, eventueel gecombineerd met een vitamine A deficiëntie, gaat gepaard met een grotere uitscheiding van taurine via de urine en verminderde taurineniveaus in de weefsels.
Taurine beschermt tegen de twee belangrijkste oorzaken van cellulaire toxiciteit, namelijk oxidatieve stress en ophoping van calciumionen. Deze celbeschermende werking uit zich ook op langere termijn. Bij dieren die op jong leeftijd taurinedeficiënt waren geweest trad op latere leeftijd groeivertraging, orgaanschade en abnormaal functioneren van het cardiovasculaire- en renale systeem (nieren). Of dit ook voor mensen geldt wordt nog onderzocht.
Taurine heeft onder meer de volgende eigenschappen:
- Bescherming tegen ophoping calciumionen: Influx en ophoping van calciumionen (Ca2+) binnen de cel is een belangrijke toxische factor voor de cel en wordt beschouwd als een belangrijke factor bij neuronale beschadiging. Het leidt tot verlies van membraanpotentiaal en bij aanhouding uiteindelijk tot celdood. Taurine kan via minimaal drie verschillende routes de cel beschermen tegen de toxische werking van een overmaat aan Ca2+-ionen.
- Bescherming tegen oxidatieve stress: Taurine is in staat om zelf hypochloriet, een krachtige en hoogreactieve zuurstofverbinding (HOCl) te inactiveren. Dit deeltje wordt door neutrofiele granulocyten geproduceerd bij ontstekings-processen. Op deze manier kan taurine een rem zetten op de hoeveelheid schade die bij ontsteking ontstaat en toxiciteit door aldehyden tegengaan. Zonder taurine zou hypochloriet omgezet worden in toxische aldehyden.
Taurine is niet in staat om andere reactieve zuurstofdeeltjes te inactiveren. Wel zijn er verschillende indirecte mechanismen waarlangs taurine toch bescherming kan bieden tegen oxidatieve stress. Allereerst zijn er aanwijzingen dat taurine de antioxidatieve afweermechanismen stimuleert. Verder remt taurine de activiteit van neutrofiele granulocyten, zodat deze minder vrije radicalen kunnen produceren. Ook remming van de hierboven genoemde ophoping van calciumionen remt de vorming van vrije radicalen en tenslotte bindt taurine zich aan xenobiotica waardoor deze geen vrije radicalen meer kunnen genereren. Tenslotte beschermt taurine ook tegen oxidatieve schade door (via een ingewikkeld mechanisme) de biologische beschikbaarheid van lipiden voor peroxidatie te verminderen.
- Osmoregulatie: Zoals al eerder aangegeven is taurine een in dierlijke cellen veelvoorkomende stof en komt het praktisch niet in de plantenwereld voor. Dierlijke cellen onderscheiden zich van plantaardige door de afwezigheid van een versterkte celwand, wat tot gevolg heeft dat regulatie van de osmotische druk en het celvolume voor de diercellen zeer belangrijk is. Via uitwisseling van natrium-, kalium- en chloorionen kan de cel de osmotische druk en zo ook het celvolume reguleren. Taurine speelt in dit mechanisme een belangrijke rol. Osmoregulatie met behulp van taurine speelt bijvoorbeeld een belangrijke rol bij het krimpen van de cel als gevolg van apoptose.
- Membraanstabilisatie: Taurine heeft een functie in elektrisch actieve weefsels zoals hersenen en hart, en stabiliseert daar de celmembranen, waardoor foutieve prikkeling van zenuwcellen wordt voorkomen. De stabiliserende werking van taurine op de celmembraan kan worden toegeschreven aan een aantal van de hierboven beschreven effecten: de regulering van de osmotische druk, handhaving van de mineralenbalans, remming van de fosforylatie van membraanproteïnen en preventie van lipide peroxidatie.
- Inhiberende neurotransmitter: Taurine is structureel verwant met de inhiberende neurotransmitter GABA en heeft ook een agonistische werking op GABA. Taurine kan zich competatief aan de GABA-receptoren binden zonder de gelijke effecten als GABA te bewerkstelligen. Daarbij werkt het tegengesteld aan het exciterende glutaminezuur.
- Detoxificatie van xenobiotica: Taurine kan zich binden aan toxische verbindingen die vervolgens via de gal worden uitgescheiden. Mensen met taurinedeficiëntie zijn gevoeliger voor weefselbeschadigingen door xenobiotische stoffen zoals bepaalde milieutoxines, maar ook endogeen geproduceerde toxische stoffen zoals aldehyden, chloor en bepaalde amines.
- Conjugatie van galzuren: Galzuren zijn stoffen die in de lever kunnen worden gevormd uit cholesterol en die betrokken zijn bij de absorptie van vet en vetoplosbare vitaminen. Dit kan alleen plaatsvinden als galzuren zich binden aan glycine of taurine. Deze conjugaten van aminozuren en galzuren worden ook wel galzouten genoemd. Taurine zorgt dan voor het vloeibaar houden van deze galzuren bij fysiologische pH, waardoor o.a. vorming van galstenen wordt voorkomen. Naar schatting 80% van de galzuren wordt aan het eind van het ileum weer opnieuw opgenomen in het lichaam in de zogenoemde enterohepatische kringloop.
- Oogfunctie: Taurine komt in zeer hoge concentraties in de retina voor, een plaats waar zeer hoge concentraties onverzadigde vetzuren voorkomen die een optimale antioxidatieve bescherming behoeven. Taurinedeficiëntie leidt tot beschadiging van de retina. Er is echter nog veel onduidelijk over de functie van taurine in het oog.
- Glucosestofwisseling: Taurine helpt de bloedglucose te stabiliseren bij zowel type I als type II diabetici. Taurine lijkt dit te bewerkstelligen door de activiteit van de insulinereceptor te stimuleren. Een dagelijkse dosis van 1,5 gram houdt de glucosespiegels op de lange duur lager en vermindert een abnormale activiteit van bloedplaatjes. Bij patiënten met type II diabetes verbetert het de cellulaire gevoeligheid voor insuline.
- Immuunsysteem: Taurine is het meestvoorkomende aminozuur in de witte bloedcellen. Waarschijnlijk beschermt het immuuncellen tegen de door hen zelf geproduceerde wapens in de strijd tegen virussen, bacteriën en andere indringers. De exacte rol van taurine in het immuun-systeem is echter grotendeels nog onbekend en is momenteel onderwerp van studie.
- Vruchtbaarheid: Taurine heeft een rol in spermacellen, maar de precieze rol is nog grotendeels onopgehelderd.